Moessonregen: het
levensnoodzakelijke water
In
de deelstaat Karnataka, waar onze projecten gelegen zijn, kent men geen
specifieke
seizoenen zoals bij ons. Het is een dorre, droge streek, waar het
eigenlijk nooit regent,
behalve tijdens de moessonperiode, grofweg van half juni
tot eind september – en dan nog.
Het klimaat is er niet alleen droog, maar ook extreem heet.
Terwijl het bij ons
hartje winter is, kennen ze ginder ook een relatief koelere periode,
met
dagtemperaturen van 30 à 32°C in de schaduw (in de zon klimt het kwik dan al
een eind
boven de 40°). Vanaf februari begint de temperatuur overdag
stelselmatig op te lopen.
In april-mei zit je al boven de 40° in de schaduw,
met uitschieters tot 45° en meer.
In deze periode valt ook voor onze kinderen
de jaarlijkse grote vakantie.
De aarde is kurkdroog en alles is stofferig. En nooit komt er eens een
verkoelende bui.
Het peil van de rivieren staat uiterst laag. Een krachtige
stroom is een brede beek geworden,
met hooguit kniediep water.
En
dan, ergens in juni verandert er elk jaar plots iets in het weerbeeld: de
moessonregens
zijn in aantocht! Zij zullen de verbrande aarde en de verdroogde
planten opnieuw tot leven
moeten wekken.
Weerkundigen
hebben uitvoerig wetenschappelijk onderzoek gedaan over dit jaarlijks
terugkerend fenomeen, in een poging het te verklaren en zo mogelijk nauwkeurig
te voorspellen.
Voor een samenleving die grotendeels gebaseerd is op landbouw is
dit uitermate belangrijk.
Als de regens te laat komen zullen de boeren minder
zaaien, omdat ze een droogte vrezen.
Als het met lange onderbrekingen regent,
zal opschietend zaaigoed misschien afsterven en
als het te hard gaat regenen
worden de jonge plantjes misschien weggespoeld.
Hoe
ontstaat nu die moesson? In feite gaat het om een seizoensgebonden wijziging van
de
windrichting, waarbij regen het gevolg is. Het grootste gedeelte van de tijd
waait de wind uit
het oosten, dus van het land naar de Arabische zee. Onder
invloed van macroklimatologische
elementen verschuift de windrichting naar
zuidwest en waait dan van over de oceaan
landwaarts. Daarbij gaat het reliëf
een belangrijke rol spelen. In zuidwest India heb je een
smalle kuststrook,
gevolgd door een steile bergketen, de “Western Ghats”, met hoogten
tussen
1.200 en 2.400 meter. Aan de oostzijde gaat die bergketen zacht hellend over in
het
Deccan plateau, een vlakker gebied, dat zowat 300 tot 600 m boven de
zeespiegel ligt.
De rivieren in deze streek ontspringen allemaal in de Western
Ghats en vloeien naar het
oosten om uiteindelijk in de Indische oceaan uit te
monden.
Boven
het droge land wordt de lucht sterk verhit, zet uit en zo krijg je stijgende
luchtstromingen. Met de zuidwestenwind wordt tegelijkertijd vochtige lucht van
over de oceaan
aangevoerd. Deze luchtstroom stoot tegen de bergen van de Western
Ghats en wordt
daar omhoog gestuwd. Hierbij koelt hij in de hogere atmosfeer
sterk af.
Lucht die afkoelt kan minder vocht ophouden en dus gaat het regenen.
Boven de Western Ghats is de regenval uitzonderlijk groot, 200 cm neerslag en
meer op
een paar maanden tijd. Verder landinwaarts neemt de hoeveelheid neerslag
stelselmatig af
en in de streek van de missies is dat zelfs nog maar 25 tot 50
cm, als alles normaal verloopt
tenminste. Ter vergelijking: in België bedraagt
de normale waarde van de neerslag op
jaarbasis 780 mm – (bron : KMI). Na een
paar maanden is het moessonseizoen voorbij en
herbegint de droogte.
Door
de hevige regenval boven de Western Ghats zijn de rivieren opnieuw goed gevuld.
Uiteraard heeft de mens er al lang van gedroomd zoveel mogelijk van dat kostbare
water
op te sparen om de droogte te kunnen overleven. Op tal van plaatsen
bestaan er dan ook
kleinschalige spaarbekkens, “tanks” genoemd, die
plaatselijk enige reserve opleveren.
Dit is niet het geval in de streek waar
onze projecten gelegen zijn, een streek van extreme
droogte, waar zelfs tijdens
de moessonperiode weinig water te verzamelen valt.
Rond
de arme dorpen in de buurt van Maski en Harapur vind je heel veel gezinnen die
een
klein lapje grond bewerken, in de hoop zo enigszins in hun voedselbehoefte
te kunnen
voorzien. Bij een normaal moessonseizoen krijgt de grond voldoende
vocht om een
(schrale) oogst mogelijk te maken. Stel je daar niet te veel van
voor. De opbrengsten
zijn laag en sommige jaren blijven de moessonregens geheel
of gedeeltelijk achterwege.
De gevolgen hebben we zelf kunnen zien tijdens ons
verblijf ter plaatse. Het had dat jaar
maar een drietal keer een half uurtje
geregend. Het resultaat was catastrofaal: maïsvelden
waar hooguit een kwart van
het zaaigoed gekiemd was. De rest was daarna grotendeels
verdord op het veld.
Slechts hier en daar zag je nog wat stengels van hoogstens een meter
hoog, met
een petieterige maïskolf, nog niet de helft van wat we bij ons op de velden
zien.
Treurig om zien als je weet hoe belangrijk de oogst voor deze mensen is.
We hebben echt
nooit durven vertellen dat de boeren bij ons maïs telen om hun
dieren te voederen.
Het
goede nieuws is dat de moessonregens in 2005 zeer goed geweest zijn.
Alle
verhoudingen in acht genomen zullen de kleine boeren in Karnataka dit jaar dus
op
een behoorlijke oogst mogen rekenen. Helaas is er in sommige streken, o.a.
Mumbay dan
weer teveel regen gevallen, met plaatselijke overstromingen tot
gevolg.
Zoals alles en overal in India is zelfs de regen zeer ongelijk verdeeld
en zijn de armen altijd
de eerste slachtoffers.